Rozen ( Rosa) zijn planten die tot de rozenfamilie (Rosaceae) behoren. Het geslacht telt in het wild ongeveer 300 soorten. Daarnaast zijn er vele veredelde vormen. De schijnvrucht van de roos heet rozenbottel. Rozen worden al sinds duizenden jaren geteeld om hun schoonheid en geur.
In Nederland is het kweken van rozen gedocumenteerd vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw.
Wilde rozensoorten groeiden van nature uitsluitend op het noordelijk halfrond, voornamelijk in gematigde streken. Door deze rozen te veredelen zijn vele nieuwe varianten ontstaan die ook in warme gebieden goed kunnen gedijen. Tegenwoordig komen rozen over de gehele wereld voor.
Wilde rozensoorten groeien in struwelen en zijn goed bestand tegen barre weersomstandigheden. Deze sterke, taaie planten zijn daardoor populaire planten voor in (wilde) tuinen, windsingels en parken.
Ook in Nederland komen diverse rozensoorten in het wild voor. Van deze wilde soorten zijn de hondsroos (Rosa canina), de egelantier (Rosa rubiginosa) en duinroos (Rosa pimpinellifolia) de bekendste.
Het oneven veerdelige blad van de roos bestaat uit een aantal blaadjes, die samen als een veer aan de bladspil zijn bevestigd met aan de basis twee met de bladsteel vergroeide steunblaadjes. De vorm van het blaadje is eirond, rond of lancetvormig. De voet van het blaadje varieert van afgerond tot wigvormig. De bladrand kan enkelvoudig, dubbel en meervoudig gezaagd zijn en al of niet met klieren bezet zijn. De blaadjes kunnen onbehaard tot viltig behaard zijn.
Op de takken en stengels zitten stekels (geen doornen), die op een tak dezelfde vorm of verschillende vormen kunnen hebben. Ze kunnen haak- of naaldvormig zijn.
De tweeslachtige bloemen hebben vijf kroon- en kelkbladen. De bloem heeft een schotelvormige bloembodem met aan de bovenkant een discus. Aan de rand van de opening in de discus staan de kelk- en kroonbladen en de meeldraden ingeplant. Aan de binnenkant staan de stampers. De stijlen van de vruchtbeginsels steken door de opening naar buiten en kunnen behaard zijn. In elk vruchtbeginsel zit een zaadknop. Na de bloei groeit de bloembodem uit tot een rozenbottel. Het is een holle schijnvrucht die afhankelijk van de variëteit oranje, purper, rood of zwart van kleur kan zijn. De vorm varieert van rond, langwerpig tot flesvormig. Binnen in de bottel zitten geelwitte, harde zaden.
Bron Wikepedia
Zaaien | 01 |
---|---|
Bloeit | 04-08 |
Oogsten | 07-09 |
Hoogte | 0,5 |
Kleur | gevarieerd |
Bodem | |
Plaats | zonnig |
Type | 2-jarig |